Het verhaal van Jan Pietersz Roosendaal (geboren in 1657)

 

In augustus 1691 was Jan Pietersz Roosendaal aan het vissen op de Noordzee.

Hij was de schipper van een vissersboot met de naam de Vergulden Haringh. Het was zeer waarschijnlijk zijn eerste keer als schipper. Hij had dit overgenomen van Aris Albertsz Speck uit Venhuizen die in het jaar daarvoor schipper was. Zeer waarschijnlijk nam hij het commando over, omdat de vorige schipper enkele visnetten was kwijtgeraakt in de zomer daaraan voorafgaand.

De eigenaar van de Vergulden Haringh, Jan Mossel, nam het besluit een andere schipper aan te stellen. Hij had iemand nodig waar hij op kon rekenen dat deze het vaartuig en zijn bemanning veilig thuis bracht. Als rijk koopman had hij een grote investering gedaan in dat schip.

Jan Pietersz Roosendaal werd er als schipper mee belast.  Het was onder zijn leiderschap dat hij besloot op de morgen van 5 augustus 1691 naar huis te varen, nadat hij een lading van 4 of 5 “lasten” had gevangen. Dat is ongeveer 16 à 20.000 kg haring.

Als een vissersboot de zee op ging had deze vaten en zout aan boord. Dit zout dat werd geïmporteerd uit Frankrijk, Portugal en West-Indië werd gezuiverd in Enkhuizen en gebruikt als conserverings-middel. Zij zouden hun vangst schoonmaken en vervolgens aan boord opslaan in vaten. Zij zouden deze ook op zee laden op een ander vaartuig, een zgn. jacht dat snel terug zou varen naar de haven, zodat het voor een hoge prijs verkocht kon worden.  Nadat de vaten waren opgeraakt zouden ze hun romp met vis en koers zetten naar huis.

Op hun terugweg kregen ze in de verte twee vaartuigen in de gaten. Ze waren bang dat het Franse piraten zouden zijn – wat het ook waren. Ze probeerden bij hen weg te komen, maar omdat ze maar een langzaam en ongewapend schip hadden, werden ze spoedig gepakt, geënterd en na een gevecht gevangen genomen.

 

Dit gebeurde allemaal in de tijd dat Engeland en Holland een oorlog uitvochten tegen Frankrijk. De oorlog die duurde van 1688 to 1697 was in de tijd dat Willem III van Oranje, een Hollander, koning van Engeland was, gehuwd met Mary Stuart.

De Franse Piraat Kapitein Carel Jacobsz nam hun schip met daarbij Jan en zijn maten mee naar Khristiansand in Noorwegen, waar zij arriveerden op 10 augustus.

Van hier mochten ze weg gaan. Hun vaartuig met lading werd verkocht aan een bestuurder van Khristiansand: Mr. Maarten Oelersz. Nadat hij een lift van een ander vaartuig had gekregen, gingen Jan en zijn scheepsmaten op weg naar Enkhuizen, waar ze aankwamen op de avond van 5 september.

Op verzoek van de eigenaar, Mr. J. Mossel, gaven Jan Roosendaal en twee van zijn maten de volgende dag verslag van hun beproeving op zee. De eerste maat was Allert Florisz uit Bovenkarspel en de andere Cornelis Willemsz uit Broekoord.

 

Het is dankzij hun nalatenschap dat we meer weten van Jan Roosendaal.

Jan Roosendaal’s zoon Luyt, geboren in 1701, volgde zijn vader op en werd ook schipper. Hij werkte ook voor een maatschappij van de eigenaren Romond, Semeyns en Pan. Waarschijnlijk startte hij net als zijn vader als bootsman en werkte zich op als schipper.

We komen hem voor het eerst tegen in1739 op een vissersboot, “de Vogelkooi” genaamd.

Deze boot werd gebouwd in 1717, een van de oudere boten van hun vloot van acht vissersschepen.

In 1740 kreeg hij het commando over een boot “Eva Joanna” genaamd. Op 24 september 1741 kwam hij terug op de boot “de Vogelkooi”. We zien dat hij een “last” overdroeg van 3 ¼ aan een jacht op zee.

In 1745 nam hij het commando van de boot “de Jonge Jan” gebouwd in 1739. We komen hem voor de laatste keer tegen op deze boot in het jaar 1748.