Geloofsontwikkeling van Harry
Kuitert
- Hoe God aan ‘verbeelding’ ten onder ging.
Theoloog
Harry Kuitert, die vorige week overleed, zei wat hij dacht; niet wat hij geacht
werd te denken en zijn denken stond niet stil.
Dat maakt het interessant om zijn theologische ontwikkeling te volgen.
Hoe de christelijke God aan ‘de verbeelding’ ten onder ging.
Bron: Theo van de
Kerkhof
“Alle spreken over Boven komt van beneden, ook de uitspraak dat
iets van Boven komt.”
Dat is ongetwijfeld de bekendste oneliner waarmee de theoloog Harry Kuitert
zijn inzichten uitdroeg tot ver buiten de grenzen van de theologie en daarmee
dat vakgebied ook onder de aandacht bracht van gewone gelovigen.
Vorige week vrijdag overleed hij op 92-jarige leeftijd.
Kuitert geldt als een bevrijder binnen de gereformeerde kerk, waarin hij
opgroeide, predikant werd en hoogleraar.
Daarmee is hij allereerst een theoloog voor en van een bepaalde
generatie, namelijk de generatie voor wie er ook werkelijk iets te bevrijden
viel.
“Kuiterts theologie veronderstelt mensen die veel ‘moeten’ van hun geloof.
Daar was hij wars van”, schrijft zijn leerling, Martien Brinkman,
inmiddels zelf emeritus-hoogleraar theologie, in een in memoriam.
Kuitert schreef in een heldere taal, hij viel te begrijpen.
En hij stelde vragen die de twijfelende gelovigen zich ook stelden.
Is het wel waar wat ons te geloven is voorgehouden en hoe weet je dat
dan? ‘How do you know?’
Daarmee was hij een protestantse auteur die ook herkenning vond in katholieke
kring.
Niet voor niets werd zijn naam vaak in één adem genoemd met die van zijn tien
jaar oudere collega Edward Schillebeeckx.
Die ontwikkeling is goed af te lezen uit de
verschuivende betekenis die zijn beroemde oneliner over ‘beneden en Boven’
gaandeweg kreeg.
De uitspraak stamt al uit 1974, uit het boek: Zonder
geloof vaart niemand wel.
Vaak is ze uitgelegd als een afscheid van God, alsof Kuitert,
toen al, wilde beweren dat er helemaal geen Boven bestaat.
Dat was aanvankelijk voor Kuitert zelf zeker niet
het geval. Het ging hem toen, in die jaren zeventig, om een kennistheoretisch
vraagstuk.
Om de problematisering van een bepaald openbaringsbegrip, namelijk de gedachte
dat je de openbaring bij God zou kunnen laten beginnen.
Een onmogelijkheid vond Kuitert, want het zijn altijd mensen die spreken en
niemand kan spreken vanuit het standpunt van God, ook de Bijbelvertellers niet,
ook de paus niet en Karl Barth evenmin.
Maar de suggestie dat hij daarom ook niets zou willen weten van goddelijke
inspiratie, van een flitslicht van Boven, noemde hij een misverstand.
Te mooi
Toch
liep het daar uiteindelijk wel op uit, op een afscheid van de christelijke God
en het christelijk geloof.
Had Kuitert aanvankelijk nog een soort mystieke openheid voor het goddelijke,
gaandeweg werd ook die vervangen door een nostalgisch, poëtisch verlangen,
letterlijk te mooi om waar te kunnen zijn.
Geloof en God werden ‘van verbeelding’, als zodanig
wel van belang, maar op de keper beschouwd voor Kuitert uiteindelijk toch een
vorm van inbeelding.
Dat eindpunt bereikte hij met zijn boek Hetzelfde anders
zien, Het christelijk geloof als verbeelding uit 2005.
Geloven is het verhaal dat wij elkaar en onszelf vertellen om het leven
dragelijker te maken.
Zoiets als ‘fluiten in het donker’. Geloven is jezelf geruststellen.
Het boek Fluiten in
het donker werd de titel van een biografie die journaliste Petra
Pronk in 2006, aan de hand van zijn boeken en vraaggesprekken, over hem
schreef.
Betekenisloos universum
Wat
heeft nu de doorslag gegeven in deze ontwikkeling die eindigde met een afscheid
van God als een reële werkelijkheid?
Mij lijkt dat drie samenhangende thema’s daarin een grote rol hebben gespeeld.
Allereerst is daar het kennistheoretische inzicht
dat we nooit buiten het menselijk perspectief kunnen treden en religies (dat
wil zeggen religieuze mensen - profeten, mystici, theologen en kerkelijke
autoriteiten) kunnen dat evenmin.
Dat is de betekenis van zijn beroemde oneliner.
Maar geleidelijk aan ging dat kennistheoretisch inzicht over in een metafysische,
bovennatuurlijke, overtuiging.
‘Wij kunnen God niet in zichzelf kennen; zijn werkelijkheid is onuitspreekbaar’
werd: ‘Er valt ook niets te kennen dat de naam God verdient; zijn werkelijkheid
is onbestaanbaar’.
Kuitert komt tot de overtuiging dat we in fundamentele zin een koud en
betekenisloos universum bewonen.
Alle zin zullen wij mensen van begin tot eind zelf moeten maken.
Het is de mens die zijn stempel op de chaos drukt en daarmee zin verleent aan
wat uit zichzelf geen zin meebrengt.
“Wat ‘van chaos’ is, wist hij in het gelid te zetten door onder woorden te
brengen.” (Hetzelfde anders zien, blz. 158).
Wie in discussie met de denkwereld van Kuitert een gelovig wereldbeeld wil
verdedigen zal op dit niveau de draad moeten oppakken en dit metafysisch
standpunt van Kuitert moeten problematiseren.
Lijden en het kwaad
Toch
is het hoofdmotief voor zijn godsverlaten wereldbeeld elders te vinden.
Niet zozeer een fundamentele filosofische argumentatie als wel de ervaring
van het lijden en het kwaad ligt daaraan ten grondslag.
De God die helpt, die uitkomst biedt, Kuitert kan het niet meer geloven.
God als persoon, een liefdevolle macht?
Hij krijgt dat niet langer samengedacht met de rauwe
en lijdensvolle kanten van het bestaan.
De christelijke God ligt hem uiteindelijk te dicht bij de volksgod,
de God die privileges uitdeelt aan de één, maar de ander met zijn ellende laat
zitten.
"Wie God als persoon opvat en het wezen daarvan ook nog eens invult met
liefde krijgt het te kwaad met het kwaad", schrijft hij in 2000 in zijn
boek Over religie.
Dit boek is te beschouwen als een kantelpunt, waarin
de overgang naar het godverlaten wereldbeeld zich aankondigt.
Over en uit
Ten
slotte is daar het gegeven van de dood.
Met de dood is het over en uit.
Dood is dood, zo is steeds duidelijker zijn overtuiging.
Net als God is ook de hemel ‘van verbeelding’, uitgevonden om ons te verzoenen
met de dood.
Wij zijn slechts ‘voor een tijd een plaats van God’, zegt Kuitert met
verwijzing naar een gedicht van
Gerrit Achterberg.
Na onze dood laten we nog even een herinnering achter of een leegte, zoals een
auto die wegrijdt op een regenachtige dag nog even een stukje droge grond
achterlaat dat onontkoombaar zal vervagen.
Martien
Brinkman die bij hem promoveerde en bevriend met hem was, vertelt over
de overweldigende emotie die Kuitert de laatste jaren ontmoette in poëzie en
muziek, maar niet meer in de theologie.
“‘Ik heb de hoogspanning er afgehaald’, zei hij me eens letterlijk.”
Brinkman, 25 jaar jonger, bekent dat hij die
hoogspanning nu juist graag weer terug zou zien in de theologie.
En alsof hij troost wil bieden aan al degenen die met Kuitert een heel eind
weegs zijn gegaan, maar toch iets van een religieuze notie wensen te bewaren,
eindigt Brinkman zijn in memoriam met een strofe uit een gedicht van Kuiterts
lievelingsdichter, Gerrit Achterberg:
Ik
kan alleen woorden ontmoeten, u niet meer.
Maar hiermee houdt het groeten aan, zozeer,
dat ik wel moet geloven, dat gij luistert;
zoals ik omgekeerd uw stilte in mij hoor.